Linda Schuurman, 30 jaar, werkt als onderzoeker aan een grote universiteit. Ze is van haar 14e tot 20e zwaar depressief geweest, waarschijnlijk als gevolg van een laat herkende autisme spectrum stoornis. Haar diagnose biedt haar sinds een paar jaar veel handvaten om zich staande te houden in het dagelijks leven, maar het kantelpunt in haar depressie kwam al eerder.
Mislukt
Jarenlang heb ik gedacht dat ik in alle opzichten mislukt was. Dom, te dik, lelijk – zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik was ervan overtuigd dat niemand van me hield, en dat dat helemaal terecht was. Ik voelde me eenzaam, verdrietig en hopeloos. Het lukte me niet om op een constructieve manier met die negatieve gevoelens om te gaan, dus begon ik mezelf te beschadigen om in ieder geval éven van de mentale pijn verlost te zijn. Ik vond mezelf niets waard en mijn suïcidale gedachten hielden me vaak uren bezig.
In de reguliere GGZ kon ik mijn draai niet vinden. Ik had het gevoel dat ik behandeld werd als een nummer, alsof de mens achter mijn diagnose niet gezien werd. Ik was vaak verbaal te sterk voor de therapeuten die ik tegenkwam. Dan zeiden ze bijvoorbeeld over mijn perfectionisme:
‘Nou, als alles perfect is, dat is toch heel saai?’
Ik antwoordde dat dat dus niet kon, omdat perfectie per definitie niet saai kan zijn. Dat was niet het gewenste antwoord, zo bleek, want de therapeut ging snel verder met een andere groepsgenoot. Ik vond het ook lastig dat ze zo bleven hameren op dat je aan jezelf moest werken. Aan jezelf werken. Dus als ik het maar graag genoeg had gewild, en harder had gewerkt, was ik nu niet depressief? Weer mislukt.
Gedachten zijn niet de waarheid
Gelukkig belande ik uiteindelijk op een plek waar dat niet hoefde, ‘aan jezelf werken’. Tijdens mijn intake bij een antroposofische zorgboerderij werd me verteld dat ze in plaats daarvan een uitgebreid therapieprogramma hadden dat ik kon volgen, in de hoop dat dat zou helpen. Geen garanties, wel een kans. Ik kreeg gesprekken met hulpverleners, maar ook werk-, muziek- en beeldende therapie. Gedurende dat jaar begon er langzaam iets bij me te dagen. Misschien was het probleem helemaal niet dat ik dom, te dik en lelijk was – maar het feit dat ik dat dacht. Daarom vond ik dat ‘aan jezelf werken’ zo moeilijk: ik heb jarenlang gedacht dat ik als ik maar minder dom, dik en lelijk zou zijn, ik vanzelf niet meer depressief zou zijn. Later leerde ik hier een moeilijk woord voor: cognitieve fusie. Dat betekent dat je, vooral als je depressief bent, compleet samenvalt met je gedachten. De negatieve gedachten die je hebt voelen dan zo echt, zo wáár, dat je ze gaat verwisselen met de werkelijkheid. Daardoor probeerde ik dus jarenlang het verkeerde probleem aan te pakken.
Toen ik eenmaal doorhad dat mijn gedachten niet persé klopten leerde ik langzaam een andere manier van leven. Ik leerde te leven alsof ik van mezelf hield. Dat gevoel was niet van de ene op de andere dag een feit, maar soms moet je eerst leren doen alsof, en dan volgt het gevoel vanzelf. Op een dag zat ik in mijn eentje in de zon op een terras, en ik begreep ineens wat mensen bedoelden als ze zeiden dat ze ergens van genoten. Het voelde alsof het licht aanging, ergens in mijn hart. Ik was toen eind twintig.
Diagnose: beter laat dan nooit
Het leven na mijn depressie was een stuk mooier, maar nog steeds niet altijd makkelijk. Ik heb jaren bij verschillende maatschappelijk werkers en andere hulpverleners gelopen omdat ik het gevoel had dat ik achterliep. Ik had het gevoel dat ik de ontwikkeling die in mijn adolescentie had moeten plaatsvinden had overgeslagen. Pas rond mijn 27e werd bij mij een autisme spectrum stoornis vastgesteld. Deze diagnose verklaarde ontzettend veel. Als kind voelde ik me eenzaam en onbegrepen, maar ik kon niet uitleggen waarom ik me altijd anders voelde dan de rest. Door mijn sociale onvermogen en allerlei misverstanden vond ik vaak slecht aansluiting bij leeftijdsgenoten. Ook mijn zelfbeschadiging zag ik ineens in een ander licht – dit is niet zo heel anders dan het met je hoofd tegen de muur bonken dat je weleens ziet bij autistische kinderen, alleen minder zichtbaar.
Een leven lang leren
Inmiddels heb ik een hoop geleerd. Omdat ik beter weet wat ik wel en niet kan of wil lukt het me beter om mijn context aan te passen aan mijn behoeften in plaats van steeds opnieuw te proberen mezelf aan te passen aan mijn context. Ook kan ik nu aan andere mensen uitleggen dat het sociaal vaak scheef loopt als ze niet duidelijk zeggen wat ze bedoelen, of iets anders zeggen met hun woorden dan hun lichaamstaal. Tot slot weet ik nu dat mijn inschatting van een situatie niet altijd klopt, maar vaak is opgebouwd van informatie die ik uit verschillende bronnen heb opgepikt. Zo maakt in kinderboeken de hoofdpersoon altijd vrienden als ze ergens nieuw zijn, omdat ze verhuisd zijn of van school gewisseld. Ik heb daardoor jarenlang gedacht dat je alleen vrienden kon maken in de eerste paar maanden van een nieuwe groep, bij een nieuwe studie bijvoorbeeld. Dat blijkt natuurlijk helemaal niet zo te zijn, en inmiddels heb ik een rijk sociaal leven.
Een ander tekenend voorbeeld van hoe ik mezelf klem kan zetten met mijn gedachten is dat ik jarenlang heb geloofd dat ik veroordeeld was tot het hebben van ‘meltdowns’. Dat zijn momenten waarbij ik zo overprikkeld raak dat ik alleen nog maar kan huilen tot ik in slaap val. Van een dergelijke gebeurtenis moest ik altijd een paar dagen herstellen, tot het moment dat ik kalmerende medicatie kreeg. Die druppels zorgen ervoor dat ik binnen een half uur weer tot rust kwam, zodat de ‘meltdown’ niet uit de hand liep en ik redelijk snel weer verder kon. Toen ik eenmaal doorhad dat dat kon begon ik pas te geloven dat ik die rust misschien ook op een andere manier zou kunnen bereiken – met meditatie.
Boeddhisme – mijn speciale interesse
Het Syndroom van Asperger bestaat niet meer in de DSM-5, maar ik heb mezelf daar ook nooit helemaal mee geïdentificeerd toen het nog wel in de DSM stond. Ik twijfelde altijd omdat ik weliswaar intelligent genoeg was, maar eigenlijk nooit de stereotype speciale interesse (bv. treinen of postzegels) heb gehad. Dat wil zeggen, tot ik iemand tegenkwam die me hielp een dreigende ‘meltdown’ tegen te houden met ademhalingsoefeningen. Om een lang verhaal kort te maken: de boeddhistische beoefening staat inmiddels centraal in mijn leven. In een notendop: de boeddhistische leer helpt me om mijn prikkelniveau te managen. Ik heb een aantal radicale veranderingen doorgevoerd in mijn leven waar ik me vrijer, rustiger en gelukkiger door voel. Ik heb nauwelijks sociale media, luister vrijwel geen mainstream muziek, kijk alleen nog af en toe een documentaire, en lees voornamelijk boeken over mindfulness, boeddhisme of klimaatverandering. Ik ben veel bezig met yoga en meditatie, ook in groepsverband.
Voluit leven zonder angst
Door mindfulness en meditatie voel ik eerder aan wanneer ik overprikkeld dreig te raken, en ik kan sneller ontspannen als ik een grens ben overgegaan. Het boeddhisme geeft me ook handvaten om dingen onder ogen te zien die ik moeilijk vind zoals vergankelijkheid en het gebrek aan zekerheid in het leven. Ik leer om midden in mijn leven te staan, of het nou aangenaam is of niet. Mindfulness helpt me ook mijn gedachten los te zien van de werkelijkheid, en daardoor kom ik niet meer in een spiraal van negatieve gedachten over mezelf. Ik kan daarom oprecht zeggen dat ik niet bang ben voor een terugval, en dat is misschien wel de grootste winst.
Hoi Linda, ik herken heel veel in je verhaal. Dankjewel voor het delen. Leuk ook dezelfde interesses, antroposofie en boeddhisme 🙂 Ik ben benieuwd bij welke antroposofische plek je destijds een therapieprogramma hebt gevolgd? Geen idee hoe ik je kan bereiken dus ik probeer het zo even. Groetjes, Anneke