Vier jaar lang als minderjarige opgesloten, zonder diagnose, door falende jeugdzorg. Aldus Antina Santing.

0-17 jaar

 

Ik ben het resultaat van een verkrachting tijdens de echtscheiding van mijn ouders. Mijn vader had al een andere vrouw in Duitsland en kwam voor mijn broertje met Sinterklaas een cadeautje brengen, en zo vertelde hij mij op mijn vijftigste nog steeds lachend, “haar nam op de keukentafel en ze stribbelde niet eens heel erg tegen”. Daarmee was mijn lot bezegeld in een streng gereformeerde en welgestelde familie in de grachtengordel van Amsterdam. Het huwelijk was een gearrangeerd huwelijk na de oorlog toen de zaak van mijn grootouders van moeders kant weer opgebouwd moest worden en mijn moeder met dertig jaar nog steeds niet gehuwd was en de zaak moest overnemen. Mijn vader was fout geweest in de oorlog en heeft bezittingen van Joodse afgevoerde mensen verkwanseld aan de gemeente en aan zichzelf. Hij kreeg na de oorlog geen bewijs van goed gedrag van de gemeente en werd zo in gehuwelijkt in het bedrijf als vertegenwoordiger. Mijn vader was ontrouw en werd twee jaar na het huwelijk door mijn grootmoeder uit de firma gezet. Hij vertrok naar Duitsland en begon daar een nieuw gezin. Mijn moeder bleef achter met een kind van drie en zwanger van mij.

Mijn moeder was neurotisch en kon de zaak niet overnemen en ging failliet met een kapitaal en onroerend goed. Behalve dat, heeft ze nooit een dag kunnen werken. Mijn broer nam de rol van vader over en zo leefden zij met elkaar verder in mijn jongste herinnering. Ik werd weggemoffeld, mijn moeder en broer kwamen nooit buiten en zaten in de salon in de voorkamer. Ik mocht daar niet komen. Ik zat altijd alleen in de achterkeuken, of werd opgesloten in de kelder of in een van de kelderkasten in het grote pand. Ik heb geen enkele herinnering dat ik bij deze twee mensen aan tafel zat, ik moest luisteren naar de bevelen van mijn broer. Kreeg nauwelijks te eten, de restjes van hen en ik at eierschalen uit het kippenhok en sago uit een blauwe zak tegen de honger. Ik kreeg lichamelijke klachten en sinds ik naar de kleuterschool ging zijn er klachten geweest van leraren, schoolartsen en een kinderarts van het WG over mijn slechte gezondheid. Mijn ogen waren niet veel aan licht gewend en waren slecht, mijn botten waren slap/Rachitis, en ik was stil en teruggetrokken. Mijn tantes voedden me bij als ik naar hen toe mocht.

Op mijn elfde verhuisden we met ons drieën naar Amstelveen, naar een heel klein huisje waar ik een kamertje kreeg. Sindsdien zwierf ik en voorzag met krantenbanen in mijn leven. Tot mijn elfde zijn er drie meldingen gedaan bij de Raad voor de Kinderbescherming, tot mijn zeventiende nog zes erbij, totaal negen, waar de Raad nooit iets mee heeft gedaan, ook niet met de laatste, van mijzelf toen ik zestien was. Toen ik verwaarloosd, voor de laatste keer om hulp vroeg en toen een gezin mij in huis wilde nemen maar waar mijn moeder geen toestemming voor gaf.

Op mijn twaalfde werd ik verkracht in het Amsterdamse bos door twee jongens, toen ik weer was gevlucht omdat mijn broer mijn eerste bril die ik net een week had, had kapot getrapt. Ik vertelde niemand wat er in het bos was gebeurd en waste zelf mijn kleren. De schoolarts had mijn moeder gedwongen voor een bril te zorgen. Mijn schoolresultaten tot dan waren, ondanks dat ik weinig zag, prima; hoge cijfers, daarna zakten die in maar niemand vroeg zich af waar dat door kwam. Als mijn intelligentie toen was getest was ik nooit naar de middelbare muloschool van mijn broer gegaan maar had ik naar het gymnasium gemoeten. Op de middelbare school sloeg ik een klas over (net als op de lagere school in Amsterdam) en mocht ik bij mijn broer in de klas komen maar dat was de ergste straf en wilde ik niet. Hij vernederde me altijd, beledigde me waar iedereen bij was over mijn schele ogen; ik was niet bang voor hem maar ik ging hem overal uit de weg, ik moest hem niet, ik kende hem niet. Hij deed of hij mijn vader was. Ik ging foute antwoorden geven op school in de hoop dat ik werd teruggezet en dat gebeurde.

Mijn tante versprak zich toen ik vijftien was dat mijn vader niet dood was en mijn toeziend voogd was. Ik haalde het mulo-diploma en wilde etaleur worden of iets creatiefs. Ik was toen al veel in Amsterdam terug en zwierf daar vanaf die vervolgschool, en deed alleen mijn was nog in het huis van mijn moeder. Ik raakte aan lager wal, in de prostitutie en bij junks en alcoholisten. Ik zocht mijn vader en ontmoette hem op mijn zestiende maar hij wilde mij niet in Duitsland hebben. Hij gaf mij geld waar ik in de onder wereld weer van werd beroofd. Ik had een “vriendin” die verslaafd was bij wie ik mocht logeren vaak maar dan regelde zij weer overnachtingen voor geld dat ik niet kreeg maar naar haar ging. Daar werd ik dan regelmatig weer verkracht. Ik belandde bij het JAC, bij het Pedologisch instituut, bij de politie, bij een arts, niemand deed iets, meldden wel maar lieten het daarna gaan, als zijnde over de schutting van de Raad voor de Kinderbescherming die de andere kant op keek in het milieu waar ik uit kwam. De school werd niets en ik kreeg op straat op de fiets een insult op mijn zestiende van mogelijk uitputting en middelen gebruik. In plaats van naar een ziekenhuis werd ik naar het adres van mijn moeder gebracht dat op mijn ID-kaart stond. Ik kon immers niet praten. Dat wilde ik niet, maar toen ik daar eenmaal was voelde mijn leven zo uitzichtloos dat ik daar zelf een overdosis pillen en alcohol nam om uit het leven te stappen. Ik was toen zeventien, ondervoed, slechte ogen, geen bril, wit en schuw.

 

17-21 jaar

 

Ik werd gevonden helaas en toen ik bijkwam werd ik in een taxi gesleept zonder te weten waarheen. Er was niemand bij en na een uur rijden moest ik uitstappen in een bos. Niemand sprak tegen mij. De chauffeur liep met mij naar een deur van een groot gebouw en er deed een zuster open, een verpleegster. Ik moest in bed gaan liggen op een grote zaal met wel twintig bedden. Ik vroeg waarom. De zuster zei dat dat de straf van God was “omdat ik zondig had geleefd”. Na enig protest werd ik vast gelegd met banden voor ik herinner me niet hoelang. Deze periode duurde 2,5 jaar zonder effectieve behandeling of nuttige therapie. Wat ik wel kreeg waren zware medicatie, zware slaapmiddelen, hypnosetherapie waarbij ik de hypnotiseur moest aanraken op zijn lijf om te leren dat mannen niet slecht zijn, rokjes therapie om te leren vrouwelijk te worden. Bij protest of vragen werd ik gefixeerd of geïsoleerd. Ik verkeerde 2,5 jaar tussen chronisch zieke vrouwen als enige minderjarige, zonder andere diagnose dan verwaarlozing. Behalve van een tante en een neef kreeg ik nooit bezoek. Ik mocht soms een weekend naar vrienden in Amsterdam waar ik volledig terugviel maar toch altijd weer terug naar het gesticht moest omdat ik nergens kon blijven en daar tenminste een dak boven mijn hoofd en te eten had. Daar had ik het vele geweld waar ik daar dagelijks in verkeerde voor over.

Op mijn negentiende zorgde de psychiater er, onder dwang naar mijn moeder voor, dat zij uit de ouderlijke macht zou worden gezet als ze geen toestemming gaf voor een operatie, dat ik aan mijn rechter oog geopereerd werd en kreeg ik weer een bril. Dat was een vooruitgang te zien waar ik in beland was. Toen ik twintig was ontdekte men door de resocialisatie die toen in NL aan de hand was dat ik toch nog wel erg jong was. Ik werd overgeplaatst naar een ander/gemengd paviljoen en kreeg iets meer vrijheid. Ik mocht werken buiten de poort op een scholengemeenschap als secretaresse, als therapie, onbetaald. Daar klom ik al snel op. Alleen, zonder perspectief en ging aan het einde van een werkdag terug achter slot en grendel bij het gesticht.

Mijn leven was even uitzichtloos als ervoor. Geen effectieve therapie, nog steeds aan verdovende medicatie en intussen gehospitaliseerd. Ik besloot weer een einde aan dit leven te maken en nam alle opgespaarde pillen in en belandde tien dagen in een coma. Ik werd 2e paasdag gevonden en naar een ziekenhuis gebracht. Daar liet men mij doorliggen tot op het bot, waar ik nu nog littekens van heb. Ik moest weer leren lopen en smeekte of ik terug naar het gesticht mocht. In de therapietijd, op de scholengemeenschap deed ik mee met een IQ test op het atheneum die een hoge uitslag gaf. Nog deed niemand daar wat mee en werd ik naar de sociale werkplaats gestuurd wat ik verschrikkelijk vond. Vanaf toen was ik echt gebroken in het beetje verzet dat ik nog in mij had. Ik kreeg verkering met een vijftien jaar oudere medepatiënt die jaren verslaafd was geweest. Ik sprak niet meer over mijn lesbische gevoelens die ik sinds mij herinnerde al had gehad en over de relatie met een vriendin in Amsterdam en mijn verliefdheden op vrouwen. Ik deed wat van mij werd verwacht; jurken dragen met mannen uit. Met een van die mannen verliet ik het gesticht en trouwde op mijn tweeëntwintigste. Niemand was meer bezig me te laten studeren of een eigen leven op te bouwen, nee, ik moest normaal worden en voldoen aan het Christelijke heteropatroon.

Zo trouwde ik en ik geloof dat ik er zelfs zelf nog in geloofde toen. Ik was niet meer wie ik was, ik was jaren lang gehersenspoeld. We kregen drie dochters gedurende vijf jaar maar gedurende die tijd ontwikkelde ik mij snel in het sociale leven met kinderen terwijl mijn echtgenoot bleef steken in zijn slachtofferschap en ging weer gebruiken. Mijn gevoelens voor vrouwen stak weer de kop op en ik begaf me in die kringen. Ons huwelijk eindigde en ik belandde bijna zes jaar in de bijstand, met drie kinderen onder de vijf.

 

22-66, 44 jaar

 

Als je het hebt over een omslagpunt van herstel in mijn leven dan was dat het eerste. Behalve het krijgen van kinderen, die voor mij zeer gewenst waren MOEST ik ze een beter leven geven dan ik zelf had gehad. Tijdens de bijstand liet ik mij scholen door het Arbeidsbureau op mbo niveau en was klaar voor de arbeidsmarkt. Maar vier jaar gesticht waren toen nog niet te verzwijgen en zo dichtte ik mijn CV creatief dat gat dicht, omdat ik niet aan de slag kwam. Ik organiseerde oppasroosters met medebijstandsvrouwen, eet en kledingbeurzen, en kwam eindelijk aan het werk en kon in 1988 eindelijk de bijstand vaarwel zeggen voor een fulltime administratieve baan. Dit was het begin van mijn werkelijke leven en heb ik tweeëndertig jaar gevierd in plaats van mijn verjaardag. Dat was het definitieve omslagpunt in mijn herstel met een achterstand van vijfendertig jaar. Toen had ik pas mijn eigen leven dat ik op mijn zeventiende had moeten krijgen, door te kunnen gaan studeren in plaats van op mijn elfde te gaan zwerven en aan lager wal te raken.

Tijdens tweeëndertig jaar heb ik een unieke inhaalslag en carrière gemaakt waarmee ik mijn kinderen een goede en redelijk normale opvoeding heb kunnen geven. Dat was en bleef en blijft altijd mijn prioriteit. Ik kon geen bacheloropleiding meer afmaken met fulltime werk en alleen met drie kinderen dus deed delen die bij de toenmalige functie hoorden. Zo heb ik in negen functies elf eervolle vermeldingen gehad, begonnen als secretaresse, geëindigd als hogeschooldocent en studentendecaan. Ik begon aan vier Masters die ik wel deels mocht volgen maar nooit mocht afmaken omdat ik geen bachelor had. Dat is en was de grote frustratie van mijn leven. Met dat gegeven heb ik jaren lang, en ook nu nog studenten gecoacht die in een situatie zaten of psychische problemen hadden. Op de hogeschool kreeg ik twee keer een speekverbod over misstanden met studenten voor wie ik mijn nek uit stak en zeiden leidinggevenden regelmatig bestraffend dat het niet de bedoeling was me zo in te spannen voor studenten. Ik vond hen wereldvreemd en dat sterkte mij ermee door te gaan. Mijn begeleiding was jaren erg succesvol en veel studenten heb ik door hun bachelorsdiploma geholpen zodat ze een betere kans in het leven krijgen.

Zes jaar lang ben ik gepest en getreiterd door vijf collega’s met titels omdat ik op dat niveau was komen te werken zonder Master. Ik werd ingesloten, uitgescholden en bedreigd omdat ik volgens hen “de functie devalueerde”. De toenmalige leidinggevende deed mee ondanks dat ik tijdens eerdere functies elf eervolle vermeldingen had gehad. Ik heb twee maal een langdurige relatie met een vrouw gehad maar het hebben van een gezin en een fulltime baan met studie was niet altijd gunstig in verdeling van tijd en aandacht. Na tweeëndertig jaar te moeten zwijgen over mijn verleden tijdens het werk (reden voor ontslag omdat ik dat had verzwegen) bij de hogeschool en bij collega’s en te moeten leven met dat geheim en op mijn woorden hebben moeten letten, ging ik vorig jaar december met pensioen. Ik begeleid nog steeds studenten en andere medemensen met problemen, die ik mijn hulp aanbied, maar dan als privépersoon.

Met mijn familie is het minder goed afgelopen. Toen ik ging trouwen stuurden mijn moeder en broer mij een overlijdensbericht “met oprechte deelneming” met zwarte rouwrand. Ik heb mijn broer nog twee keer gezien op de begrafenis van mijn tante (toen ik weer werd uitgescholden) en van onze vader in Duitsland. Mijn moeder heb ik nooit meer gezien. Mijn broer stuurde mij een overlijdingskaart een maand na haar overlijden, waar wel mijn naam op stond. Bij het overlijden van onze vader, waren mijn broer en zijn gezin, een halfzus die ik nooit eerder had gezien (ik mocht mijn leven lang nooit komen in Duitsland tot een paar jaar voor het overlijden van mijn vader, hij had zijn hele leven gelogen over zijn leven in NL en een halfbroer die ik 1 x eerder had ontmoet). Ik ben toen naast mijn halfzus gaan lopen in de rouwstoet direct achter zijn kist. Ik liet me niet meer wegzetten. Ze negeerde mij volkomen en procedeerde later nog over het beetje overgeblevene van zijn erfenis; zij verloor.

Mijn vermogende moeder heeft alle grachtenpanden, kapitaal en antiek voor haar dood verpatst en aan mijn broer gegeven. Ook daar bleef maar een schijntje van de erfenis over. Ik heb broers en een zus die miljonair zijn, ik woon op een flat in de Bijlmer die ik heb gekocht en afgelost zonder kruiwagen en ik ben er trots op. Ik heb wel medische chronische klachten overgehouden aan de eerste eenentwintig jaar; een stofwisselingsziekte, een oogprobleem, en botproblemen en ben ik op latere leeftijd regelmatig geopereerd.

Ik ben intussen oma van vier kleinkinderen. Mijn drie dochters zijn alle werkzaam in de sociale sector en zijn zelfstandig werkende vrouwen met een gezin. Onze onderlinge relatie is prima. Ik heb behoorlijk veel vrienden en vriendinnen met wie ik in deze Coronatijd afspreek; 1:1, want ook in deze omstandigheden is er meer mogelijk dan je denkt.

‘Het 45 jaar zwijgen is volbracht, nu hoef ik niet meer op mijn woorden te letten en ik voel me bevrijd.’